Thomas, de pechvogel. Hij heeft pech dat hij er die eerste keer niet bij was. Thomas, tussen aanhalingstekens de ‘ongelovige’, we neigen hem wat meewarig te bekijken. Maar zijn de andere leerlingen dan zoveel beter als het gaat over geloven? Zij hebben immers het geluk: zij konden de geschonden Jezus die eerste zondag al ontmoeten. Thomas niet. Als hun geloof beter zou zijn dan dat van de ‘ongelovige’ Thomas, waarom is dan die tweede zondag, wanneer Thomas er wél bij is, de deur weer op slot? Uit angst? Had Jezus die week ervoor al niet twee keer gezegd ‘vrede met jou’. Had Jezus niet over hen geblazen met de heilige Geest, met kracht om te vergeven?
We zijn hier getuige van een rouwproces waarbij mensen een nieuwe verbinding zoeken met diegene die er niet meer is: de afwezige Jezus die toch aanwezig is. Het klonk wat laconiek bij de uitwisseling in ons liturgiegroepje: bij verstoppertje roepen we: “Wie niet weg is, is gezien!” Hier wordt het “Wie wél weg is, kan gezien worden.”
Rouwen is leven tussen de draad van afwezigheid en de draad van aanwezigheid, tussen verleden en toekomst, tussen pijn en hoop. Rouwen is het proces dat beide draden zoals de DNA-strengen van een chromosoom met vele brugjes aan mekaar verbindt. De afwezige Jezus die toch aanwezig is.
Niet alleen Thomas, maar de ganse gemeenschap toen, ondergaat in dit rouwproces een transformatie van ‘Jezuservaarders’ naar ‘Jezuszoekers’. Waar eerst Jezus heel tastbaar aanwezig was, stelt zich nu de vraag: “Waar is Jezus?” Vertelt dit ook niet ons eigen geloofsverhaal waar God in de ervaring vaak meer afwezig is dan aanwezig? Ook paus Franciscus vertelde ooit dat twijfel bij geloven hoort.
We onderscheiden drie stappen in die transformatie van de leerling als ‘Jezuservaarder’ naar ‘Jezuszoeker’.
De eerste stap is deze van de eerste geloofservaring van de leerlingen, de ervaring van de tastbare. Drie jaar lang reisden ze met Jezus het land rond en leefden ze intens met hem.
De twee stap is de overgang: Jezus is er niet meer, het tastbare bewijs is weggevallen, de beproeving van het geloof komt in de plaats, de ervaring van dorre woestijn, leegte, twijfel, verlatenheid en angst. Geloven wil niet zeggen dat het allemaal ‘smooth’, vlotjes en gemakkelijk verloopt. Met de woorden van de brief van Petrus: “De moeilijkheden waarmee het geloof getest wordt, net zoals goud in het vuur.” Al is het een moeilijke fase, deze fase van dorheid is een noodzakelijke: hier, in de hitte van de strijd wordt authentiek geloof gesmeed. Hier is het dat geloofsgroei plaatsvindt. Iedere crisis is een kans tot groei. “Never waste a good crisis”. Laat een goede crisis niet verloren gaan.
De overtreffende trap van dor is dorst. Dor, dorder, dorst. Wanneer dorheid dorst wordt, dan komen we in de derde stap: een nieuwe manier van geloven. “Al voel ik jou niet God, bij jou wil ik vertoeven. Ik heb dorst naar jou.” En spontaan wordt mij Geest geschonken, mijn dorst gelenigd. Met de woorden van de brief van Petrus: “Jullie hebben Jezus nooit gezien en toch hebben jullie hem lief.” Waar in de eerste stap tastbaar bewijs, vatbaarheid, weten, controle en grijpen voorop stond, is dit nu teken, overgave en toevertrouwen. Dat heeft iets van loslaten: “Van U is de toekomst. Kome wat komt”. Dat is immers geloof: geen wetenschap maar vertrouwen dat alles goed komt. “Want Gods liefde is zo groot.”
Maar met welke tekenen kunnen wij dan net als Thomas en de leerlingen de afwezige Jezus toch aanwezig weten? Hoe kunnen we verbinden met Hem? Ik heb jullie verteld dat de leerlingen een rouwproces doormaken. Het brengt me bij de man die mij vertelde dat hij telkens de vierde dag van de maand naar het graf van zijn vrouw trekt. Dat was de dag waarop ze overleed. Hij neemt dan twee glazen Porto mee, één voor hem en één voor zijn vrouw. Die giet hij uit aan haar graf. Hij en zijn vrouw hadden immers de gewoonte om, nadat ze samen boodschappen deden, samen het eten klaar te maken vergezeld van een glas Porto. Dit ritueel doet hem herinneren aan die fijne momenten en daar aan het graf, met de wonden in het hart, weet hij zijn vrouw weer wat aanwezig.
Ook de leerlingen komen met regelmaat samen, zij het niet op de vierde maar op de achtste dag. Daar, met al hun pijn, vertellen ze over hun herinneringen aan Jezus en ze zetten het ritueel verder dat met Jezus begon: geen glas Porto hier, maar brood dat wordt gebroken en wijn die wordt gedeeld.
Rik Van Hauwe, destijds in de Geestkapel van Harent, reikte de communie uit met de woorden: “Word wat jij ontvangt, lichaam van Christus in deze wereld.” Het ritueel beleven betekent ook het ritueel leven: een gemeenschap die zich als brood en wijn deelt, solidair is, opkomt voor elkaar. “Daar is meer aan de hand.” Door het ritueel te beleven en te leven, vóór te leven, komt in voelen van elkaars wonden van het hart, Jezus aanwezig. Jezus kan alleen maar leven als die wonden van het leven zichtbaar blijven in de gemeenschap, de pijn die we samen beleven en ons sterker maakt. Dan verschijnt de geschonden Jezus.
Ik heb dit de afgelopen tijd in onze gemeenschap mogen ervaren in lieve woorden, in luisterende oren of in een veelzeggende blijk van erkenning. Dan licht de betekenis van de woorden in de brief van Petrus in alle volheid op: “Omdat we geloven, beschermt God ons met zijn kracht. En als het einde van de wereld komt, zal Hij ons zeker redden.” Geen kracht als goddelijke magie, één of ander hocus pocus, maar kracht omdat we Jezus in ons midden aanwezig weten, door Hem samen te herinneren en naar Hem te leven. Zo geven wij elkaar hoop: Hij zal ons redden. Alles komt goed. Vrede zij met jou.